Geschiedenis
van de ontwikkeling van de elektrische klok
Voordat we de elektrische klokken verder bestuderen, bekijken
we snel even de ontwikkeling van elektriciteit en magnetisme.
Elektriciteit
en Magnetisme
Al vanaf het begin der jaren kende de mensheid elektriciteit in de vorm van
donder en bliksem zonder de achtergrond daarvan te begrijpen.
Hevig geschrokken, zagen zeelieden soms lichtgevende effecten aan de uiteinden
van mast en ra van hun schip:
het bekende St. Elmus vuur.
De eerste kunstmatig opgewekte elektriciteit werd verkregen door over barnsteen
te wrijven. Barnsteen is een lichtgeel doorzichtig fossiel gesteente dat de
capaciteit heeft om lichte voorwerpen zoals papier en veren aan te trekken
wanneer het door wrijving elektrisch geladen wordt .
Zo'n 3.000 jaar voor Christus wisten de Chinezen al dat zeilsteen, een magnetisch
ijzeroxide, kleine stukjes ijzer aantrekt en zich naar de noordpool richt.
Ze gebruikten die eigenschap toen ook al om te navigeren.
William Gilbert (1540-1603), lijfarts van koningin
Elizabeth I, was de eerste die in 1600 het verschijnsel magnetisme trachtte
te verklaren. In zijn boek “De Magnete” noemt hij de mysterieuze
krachten die hiervoor zorgden: “electrics”.
Deze illustratie toont hoe gloeiend staal destijds gemagnetiseerd werd door
er op te hameren, terwijl het in de richting van het magnetisch veld van de
aarde gehouden werd.
In 1660 construeerde Otto von Guericke (1602-1686)
de eerste machine die elektriciteit kon produceren. Von Guericke is vooral
bekend geworden door zijn uitvinding van de vacuümpomp en zijn beroemde
experiment in 1654 met de Maagdenburger halve bollen.
Een draaiend bol van zwavel wordt hier elektrisch geladen door middel van
de wrijving van een hand die er tegenaan gehouden wordt.
De geladen bol kan, net als barnsteen, stukjes papier en veren aantrekken
of afstoten.
Dit
effect wordt nu statische elektriciteit genoemd; hiermee wordt een zeer
hoog voltage bedoeld met een extreem lage capaciteit.
In 1745 onderzocht
Pieter van Musschenbroek (1692-1761),
een Nederlandse natuurkundige, verschillende manieren om de sterkte van elektriciteit
te bepalen. Daarmee is hij vermoedelijk de eerste geweest die de gevolgen
van de ontlading van een Leidse fles aan den lijve heeft ondervonden. Met de uitvinding van de Leidse fles kon een grote hoeveelheid elektriciteit
voor lange tijd opgeslagen worden en gebruikt worden wanneer gewenst.
In 1678 demonsteerde Jan Swammerdam (1637-1680),
een Nederlandse wetenschapper, het samentrekken van een ontleed kikkerpootje
wan-neer de zenuw door een metaaldraadje wordt aangeraakt.
Pas
in 1786 verklaarde Luigi Galvani (1737-1798), anatomisch
pro-fessor te Bologna, dit verschijnsel door wat hij noemde de productie van
een "nerveo-elektrische" vloeistof, te vergelijken met wrijvings-elektriciteit.
Alexander Volta (1745-1827), een Italiaanse natuurkundige,
was het niet eens met Galvani’s verklaring.
In 1796 stapelde Volta een groot aantal zilveren en zinken schijfjes op elkaar.
De schijfjes werden gescheiden door doekjes, nat gemaakt in een zoutachtige
oplossing.
De eerste batterij was uitgevonden: de zuil van Volta.
Deze batterij was echter niet erg praktisch en had maar weinig vermogen.
Al
snel verbeterde Volta zijn uitvinding door glazen bekertjes te vullen met
een zwavelzuur oplossing en daarin metalen strookjes te dompelen. De ene helft
van deze strookjes was van koper en de andere helft was van zink.
Het verschil tussen statische elektriciteit en elektrodynamische elektriciteit
werd nu volledig begrepen. Als men zich voorstelt dat de kleine mannetjes
in deze illustratie elektronen zijn, kan het verschil tussen statische elektriciteit
en een elektrische stroom beter begrepen worden. Bij statische elektriciteit
bevinden alle elektronen zich op de oppervlakte en zijn onbeweeglijk, behalve
dat er zo nu en dan een elektron ontsnapt.
Bij een elektrische stroom bewegen de elektronen binnenin de geleider.
Uitvindingen
volgen elkaar nu in rap tempo op:
1820 André
Marie Ampère (1775-1836), een Franse natuurkundige, ontdekt
de spoel: een opgerolde koperdraad die zich als een magneet gedraagt wanneer
er een elektrische stroom door loopt.
1825 William
Sturgeon (1783-1850), een Engelse militair, vindt de eerste elektro-magneet
uit door blank koperdraad, geïsoleerd met zijde draad, rond een staaf
weekijzer te winden.
Wanneer stroom door de koperdraad loopt, gedraagt de staaf zich als een magneet.
Wanneer de stroom stopt, gedraagt de staaf zich niet meer als een magneet. 1827
George
Simon Ohm (1789-1854), een Duitse natuurkundige, formuleert
zijn beroemde wet waarin voltage, stroom en weerstand met elkaar in verband
gebracht worden: de wet van Ohm (V = I . R).
1828
Joseph Henry (1797-1878), natuurkundeprofessor
aan de universiteit van Princeton N.J., creëert een elektromagneet die
veel sterker en efficiënter is door een ijzerkern met meer draad te omwinden
en de uiteinden naar elkaar toe te buigen: de hoefijzermagneet.
1831
Michael Faraday (1791-1867), een Franse
natuurkunde- professor, bedenkt een machine om mechanische energie om te zetten
in elektriciteit. Hij plaatste een koperen schijf tussen de polen van een
grote permanente hoefijzermagneet en verbond de rand en as van de schijf met
een galvanometer. Wanneer de schijf roteerde bewoog de naald van de galvanometer.
De dynamo was uitgevonden. Voor het eerst kon een constante stroom elektriciteit
gepro-duceerd worden zonder een batterij te gebruiken. 1836
John
Frederic Daniell (1790-1845), een Engelse chemicus, vindt het eerste
betrouwbare galvanische element uit: de Daniellbatterij.
Nu
betrouwbare energiebronnen beschikbaar zijn is de tijd rijp om deze toe te passen
bij het bepalen van de tijd.
Elektriciteit
en Tijdmeting A.
Elektrostatische klokken